Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Verdoemelijk] VERDOEMELIJK, bijv. n. en bijw., verdoemelijker, verdoemelijkst. Van verdoemen; zie lijk. Voor verdoemen bloot staande, en zeer ondeugend: welk een verdoemelijk bedrijf! Hij heeft mij verdoemelijk opgeligt. Van hier verdoemelijkheid. Vorige Volgende