[Verdoemd]
VERDOEMD, bijv. n. en bijw., verdoemder, verdoemdst. Eigenlijk een deelw. van verdoemen. Tot evenveel welke straf veroordeeld; en voorts, als bijv. naamw., zeer ondeugend: verdoemder poets heeft men mij nooit gespeeld. Als bijw. op eene zeer ondeugende wijze: men heeft mij verdoemd bedrogen. Ook bezigt men dit woord als een tusschenwerpsel: verdoemd! wat is dat liegen! Ja, als z. naamw.: de rampzaligheid der verdoemden.