[Verdemoedigen]
VERDEMOEDIGEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verdemoedigde, heb verdemoedigd. Van het onscheidb. voorz. ver en demoedigen. Bij Kil. evenveel, als verootmoedigen, demoedig maken: ik wil hem nog meer verdemoedigen Zich verdemoedigen, is, zich met ootmoed vernederen: hij heeft zich voor God erdemoedigd. Van hier verdemoediging.