[Verdediging]
VERDEDIGING, z.n., vr., der, of van de verdediging; meerv. verdedigingen. Van verdedigen. Oul. ook verdeding. De daad van verdedigen: door de dappere verdediging der stad. Eene rede, die ter verdediging dient: mijnen mont soude ick met verdedigingen vervullen. Bijbelv. Een ander middel tot verdediging: hunne laatste verdediging bestond in dat bolwerk. Zamenstell: verdedigingsmiddel, verdedigingsrede, enz. Zelfsverdediging, enz.