[Vercijferen]
VERCIJFEREN, bedr. w., gelijkvl. Ik vercijferde, heb vercijferd. Van het onscheidb. voorz. ver en cijferen. Al cijferende doorbrengen, verslijten: ik heb al mijn' tijd vercijferd. Zich in het cijferen misgrijpen, averegts cijferen: dan moet ik mij vercijferd hebben. Van hier vercijfering.