[Verburgeren]
VERBURGEREN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik verburgerde, heb en ben verburgerd. Van het onscheidb. voorz. ver en burgeren. Bedr., tot den burgerlijken omgang beschaven: ik zal hem wel wat verburgeren. Onz., beschaafd worden: de lantman eerst zoo ruw, gelijk zijn heide en velt, verburgerde, enz. Moon.