[Verdacht]
VERDACHT, bijv. n. en bijw., verdachter, verdachtst. Eigenlijk een deelw. van verdenken. Door kwade vermoedens gedrukt: hij maakt zich zeer verdacht. Het ziet er vrij verdacht uit. Iemand verdacht houden, is, hem verdenken. Van hier in verdacht komen, in verdenking. Voorts is verdacht bij Kil. ook uitgedacht en overdacht, en in het gemeene leven, bedacht: ik was daar niet op verdacht. Van hier het Vlaamsche verdachten, gedenken, bij Kil. - verdachtheid, verdachtig, ergdenkend, bij Kil. Zamenstell.: onverdacht.