[Verbindtenis]
VERBINDTENIS, z.n., vr., der, of van de verbindtenis; meerv. verbindtenissen. Van verbinden. Zamenspanning: sij maekten eene verbintenisse tegens hem. Bijbelv. Plegtige belofte: sijne ziele met eene verbintenisse verbindende. Bijbelv. Huwelijksvereeniging: welk eene gelukkige verbindtenis! Zamenhang: ik zie geene de minste verbindtenis tusschen het eene en het andere. Vaste verspreking: dat strijdt tegen uwe verbindtenis. Zamenstell.: echtverbindtenis, huwelijksverbindtenis, enz.