[Verbernen]
VERBERNEN, verbarnen, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik verbernde, heb en ben verbernd. Van het onscheidb. voorz. ver en bernen, barnen, branden. Bedr., verbranden: u ende uwes vaders huijs met vijer verbernen. Bijbelv. Onz., met zijn; verbrand worden: het verbernde gansch en al. Verbranden is meest in gebruik. Van hier verberning.