[Verandering]
VERANDERING, z.n., vr., der, of van de verandering; meerv. veranderingen. Verkleinw. veranderinkje. Van veranderen. De daad van veranderen: alle wereldsche dingen zijn aan verandering onderhevig. Daar alleen uw zuiver wezen nooit verandring heeft te vreezen. L.D.S.P. Bij welcken geene veranderinge en is. Bijbelv. Bijzonderlijk verwisseling van het eene met het andere: ik houd, in het stuk van dienstboden, van geene verandering. Staatsomwenteling: en vermengt u niet met hen, die nae veranderinge staen. Bijbelv. Maandstonden: zij heeft de verandering. Zamenstell.: gelaatsverandering, stadtsverandering, enz.