[Verachteloozen]
VERACHTELOOZEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verachteloosde, heb verachteloosd. Van ver en achteloozen, dat buiten zamenstelling niet in gebruik is. Verroekeloozen: wilt dien schat niet dwazelijk verachteloozen. Poot. Voor verachteloosde eerbaarheid is ook geen vergiffenis. Hooft.