[Veldboon]
VELDBOON, z.n., vr., der, of van de veldboon; meerv. veldboonen. Verkleinw. veldboontje. Van veld en boon. Eene boon van dat slag, waaraan men, in tegenoverstelling van tuinboonen, den naam van veldboonen geeft: paardenboonen, duivenboonen, en meer andere soorten van veldboonen.