Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 78]
| |
eigenlijk een bosch, dat geveld is, om voor den landbouw geschikt te worden; en vervolgens bouwland: haal het koren van het veld. Wanneer ghij uwen arbeijt uijt den velde sult ingesamelt hebben. Bijbelv. Langs veld en wei en woud. L.D.S.P. Voorts land, over het algemeen; zoo dat met vruchtboomen beplant is: 't geboomte des velts sal sijne vrucht geven, Bijbelv.; als dat afgeweid wordt: de velden zijn bekleet met kudden. Bijbelv.; en dat woest ligt: met de steenen des velts sal u verbont zijn, ende het gedierte des velts sal met u bevredigt zijn. Bijbelv.; waar dit woord dezelfde beteekenis heeft in de uitdrukkingen van allen struijck des velts, de lelien des velts, enz. Gelijk als veld nu in dit alles tegen bosch, of woud, overstaat, zoo bezigt men het ook in tegenoverstelling van water, enz.: de zee en 't velt met lijken zijn bezaeit. Vond. En in tegenoverstelling van stad, of dorp: op 't velt komt vallen voor den Bosch. Vond. Gaet niet uijt in het velt, noch en wandelt niet op den wech. Bijbelv. Dikwijls met bijvoeging van open: op het open velt sult ghij vallen. Bijbelv. In de stad dus lang uit openvelt gebannen. Vond. Eveneens voegt men vlak bij veld, als men het tegen woud, of berg, overstelt: dit gantsche lant sal rontom als een vlack velt gemaeckt worden. Bijbelv. Al 't vlacke velt lagh blanck. Vond. Ook is veld een bepaald stuk lands: koopt u mijn velt, dat bij Anathoth is. Bijbelv. Deze beteekenis heerscht in bleekveld, exercitieveld, galgeveld, marktveld, slagveld, tournooiveld, enz. En veld is eene landstreek, die van weerskanten door vijandige legers beslagen wordt: also tooch het volck uijt in 't velt, Israel te gemoete. Bijbelv. Wen 't heir te velde gaet. Vond. Te velde komen. Kil. Uitdrukkingen, in plaats waarvan men gemeenlijk die van te velde trekken bezigt: waer hij te velde trekt. Vond. Te velde liggen is, tegen over den vijand in het opene veld gelegerd zijn: terwijl uw vader leit te velde, als 's lants behoeder. Vond. Het veld behouden is meester van het slagveld blijven, veld winnen is den vijand terug drijven, en, figuurlijk, zich onder de menschen uitbreiden: die aanhang, dat gevoelen, die gewoonte wint meer en meer veld. Den vijand het veld doen ruimen, of uit het veld slaan, is, hem dwingen, om zich uit het opene veld in eene of | |
[pagina 79]
| |
meer vestingen te verschuilen, en, figuurlijk, is iemand uit het veld slaan, hem eene verdere verdediging van deze of gene zaak onmogelijk maken. Iemand het veld betwisten, is, pogingen aanwenden, om hem, eigenlijk, of oneigenlijk, te doen wijken. Het veld ontdekken, is, de landstreek, die men voor zich heeft, doorzoeken, om te weten, wat de vijand daarvan al, of niet, bezet hebbe. Nopens de kracht van veld in veldapotheek, veldarts, veldbakker, en eene reeks van andere zamenstellingen, zie veldapotheek. Overdragtelijk, is veld eene gelegenheid, om met den geest, of anderzins, werkzaam te wezen: welk een ruim veld voor Godsdienstige bespiegelingen. Er opent zich voor uwen ijver een veld, dat eenen noesten arbeid vordert. Eindelijk geeft men den naam van veld aan evenveel welke vlakke ruimte. Deze beteekenis heeft het woord in de zamenstelling ijsvelden, en bij Vond., in: hoe in 't velt der lucht oranje wiert gespelt uit letteren van vier en vlammen; want hier is de lucht bij hem het azuren gewelf, dat zich over den aardbodem schijnt uit te strekken; bij L.D.S.P. 't Wijduitgestrekte vak van 't hooge sterrendak; en elders het blaauwe veld, welken naam men anders aan de oppervlakte van de zee, en ander water, geeft: als gij kloekmoedigh komt deur 't blaeuwe velt gevaren. De Groot. En beurt zijn rieten pruik eens uit het blaeuwe velt. Vond. Dezelfde beteekenis van vlakke ruimte oefent veld, als men het voor den grond van een wapenschild bezigt: een roode leeuw op een zilveren veld. Veld van wapenteeckenen, oft schilden. Kil. Van hier veldachtig. Kil. - Veldeling, veldenaar. Zamenstell.: veldajuin, veldangelier, veldapotheek, veldarbeid, veldarts, veldbakker, veldbakkerij, veldbed, veldboon, veldbouw, veldbouwer, veldcipres, velddistel, velddragon, veldduif, veldeppe, veldfluit, veldgedierte, veldgeschrei, veldgewas, veldgod, veldgras, veldhaver, veldheer, veldheerlijk, veldheerschap, veldhoed, veldhoen, veldhut, veldkaars, veldkers, veldklaver, veldkoets, veldkomijn, veldkrekel, veldlatuw: broot met veltlatuwe. Bijb. 1477. - veldleeuwerik, veldleger, veldlelie, veldlied, veldmaarschalk, veldmarter, veldmot, veldmuis, veldmusch, veldmuzijk, veldnimf, veldontdekker, veldoverste, veldpaap, veldpatrijs, veldpijp, | |
[pagina 80]
| |
veldprediker, veldpriester, veldranunkel, veldrok, veldroosje, veldrot, veldsaffraan, veldsalade, veldsalie, veldschalmei, veldscheerder, veldslag, veldslang, veldsnip, veldspin, veldspinagie, veldstoel, veldstuk, veldteeken, veldtent, veldtogt, veldtrein, veldtuig, veldtuigmeester, veldtuigwerker, veldvlieger, veldvlugtig, veldvreugde, veldvruchten, veldwacht, veldworm, veldziekte, veldzigt, enz. Bleekveld, exercitieveld, galgeveld, korenveld, krijgsveld, marktveld, slagveld, tournooiveld, enz. Veld, Willeram. velt, Notk. felde, Ottfrid., longobard., hoogd. feld, angels. ook feld, en faeld, en fild, vries. fjild, eng. field, neders., deen., zweed. felt, esthland., pöld, phrijg. βελτη, is verwant aan vlek, vlak, en aan het zweed. fala, eene vlakte, en komt van vellen. |
|