Woedend vechten, bloedig vechten, moedig vechten, dapper vechten, zijn bekende uitdrukkingen. Tegen de beesten vechten, was oulings in de Romeinsche heerschappij, in openbare schouwburgen, het werk van veroordeelden, die het leven zelden daaraf droegen: soo ick, na den mensche, tegen de beesten gevochten hebbe te Ephesen. Bijbelv. Spreekw.: als twee honden om een been vechten, loopt een derde daarmede heen, dikwijls bevoordeelt zich een derde grootelijks met den strijd van twistende partijen. Ik wil liever tegen hem eten, dan tegen hem vechten, ik vecht ongaarne tegen hem. Tegen zijne eigene schaduw vechten, een ingebeeld leed bestrijden. Van hier gevecht, vechter, vechterij. Zamenstell.: vechtkunst, vechtlust, vechtmeester, vechtperk, vechtplaats, vechtschool, enz. Aanvechten, bevechten, doorvechten, ontvechten, toevechten, voorvechten, voortvechten, enz.
Vechten, Kil. ook vichten, eng. fight, vries, fiuchten, angels. fechtan, hoogd. fechten, zweed. feckta, deen. fegte, pool. fehtowac, Kero. fehtan, Ottfrid. fehtanne, Willer., in den onvolm. tijd vuchton, is niet verwant aan het lat. pugnare, en het gr. πυϰτενειν, maar aan veede, en vijand, en komt daarmede van het oude vijen, haten, bestrijden.