schiet. Eene vaste rots, eene onwrikbare. Een vaste tred, die niet wankelt of uitglijdt, maar de voeten daar vestigt, waar men ze neerzetten wil. Vergelijk het gezegde bij vastmaken. In overeenkomst hiermede is eene vaste hand, en eene vaste stem, die geene onwillekeurige bewegingen maakt. Eene vaste woning, die aan zekere plaats verbonden is. De vaste plaetse uwer woninge. Bijbelv. Het eene wordt al vaster en vaster aan het andere. Vaste goederen zijn het tegenoverstaande van roerende. Ook is een vast goed, een onvervreemdbaar, dat bij uitersten wille vast gemaakt is. Vast geld is, dat zonder achterblijven, ja op vast bepaalde tijden, inkomt. Zulke tijden zijn vaste tijden,
vaste dagen. Hij gaat hier dagelijks op een vast uur voorbij. Zoo ook bij iemand vast werk hebben, zonder nu of dan te moeten uitscheiden, voortdurend, onafgebroken werk hebben. Het is vast, dat hij komt, beduidt, het is zeker en gewis. Ik ben vast van begrip, dat hij niet komen zal, is evenveel als, dat begrip van mij wankelt niet. Vast zijnde in het geloove is, in den Statenbijbel, daarin niet wankelende. Een vast geloof is een onwankelbaar. En hetzelfde duidt men aan door eene vaste hoop, een vast vertrouwen, eene vaste overtuiging. Een vast verbond, vaste beloften, vaste woorden, vaste redenen, vaste dingen, zijn, die vast en zeker vervuld zullen worden. Een Testament is vast in de dooden. Bijbelv. Een vast besluit, een vaste regel, is een onveranderlijke. Een vaste knecht, is een bestendige. Spreekw., in de gemeenzame verkeering: hij rijdt eene vaste schaats, hij wankelt niet in het schaatsrijden, noch in andere dingen. Het is nog zoo vast niet, als eene muts met zeven keelbanden, men kan zich daarop niet verlaten. Hij verkoopt al, wat los en vast is, al zijne roerende en onroerende goederen. Hij is aan het touwtje vast, aan de zaak, waarmede hij zich ingelaten heeft, verbonden. Zie voorts vast zijn, enz. Van hier vastelijk, vastheid, vastigheid, vest, vesten, vestigen, vesting, enz. Zamenstell.: eerentvest, of
eerendvest, in het hoogd. ehrenvest, edelvest; en fromm und vest, drie titels van onderscheidene soorten van edellieden, waarin vest de beteekenis van vast, sterk, dapper heeft, hemelvast, krukvast, maat-