[Valreep]
VALREEP, z.n., vr., der, of van de valreep; meerv. valreepen. Van vallen en reep. Eene reep, welke langs de zijde van het schip nederhangt, aan welke men zich onder het op en nederklimmen vasthoudt, om niet te vallen: de kapitein ontving ons aan de valreep. Een glaasje aan de valreep, is het laatste afscheidsglaasje. Bij Vond. is het mannelijk, in: Turnus vliegt den valreep op.