del gebezigd wordt. Eindelijk is valsch, hier te lande, even als in het neders., ook wel eens grimmig: ik werd er valsch onder. Zij werd zoo valsch op mij, dat zij mij de oogen wel uit het hoofd gehaald zou hebben. Van hier valschaard, valschelijk, valschen, bij Kil., even als het hoogd. falschen, vervalschen: soe wie dranc valschede. Keur. der St. H. valschheid. Zamenstell.:
valschhart, valschtongig, valschtongigheid, bij Camph. - vervalschen, enz. Doorvalsch, onvalsch, enz.
Valsch, hoogd. falsch, neders., zweed. falsk, ijsl. falskur, eng. false, ierl. falsa, wallis. ffals, fr. faux, ital. falso, komt met het lat. falsus, van fallere, misleiden, bedriegen.