[Vallig]
VALLIG, vellig, bijv. n., valliger, valligst. Even als vellig, in eene regtzaak onderliggende; in welke beteekenis vellig oulings zeer gebruikelijk was. Zamenstell.: bouwvallig, schroomvallig, enz. Van vallen. In Gelderland noemt men nog iemand vellig, die zich in regten niet verweert, en dus van zijn regt vervalt.