[Vaas]
VAAS, z.n., vr., der, of van de vaas; meerv. vazen. Verkleinw. vaasje. Lat. vas, ital. vaso, fr., eng., hoogd. vase. Eigenlijk, evenveel welk vat; maar hier te lande, even als in het eng. en hoogd., een min of meer keurig gewerkte pot, waarmede men een vertrek, eenen bloemtuin, enz. opschikt: die vaas is echt Japansch.