[Vaarder]
VAARDER, z.n., m., des vaarders, of van den vaarder; meerv. vaarders. Een mensch, of schip, die, of dat, vaart; in de zamenstell.: Groenlandsvaarder, Koopvaarder, Kruisvaarder, Levantsvaarder, Oostindiesvaarder, Westindiesvaarder, Zeevaarder, enz.