[Uitwaarts]
UITWAARTS, bijw., van plaats. Naar buiten: het been is te veel uitwaarts geweken. Gelijck een vallende scheure uijtwaerts gebogen in eenen hoogen muer. Bijbelvert.
Uitwaarts, hoogd. auswärts, eng. outward, angels. utweard, is zamengesteld uit het oude z.n. waart en uit.