Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 311] [p. 311] [Uitstoven] UITSTOVEN, onz. w., gelijkvl. Ik stoofde uit, ben uitgestoofd. Van uit en stoven. Door stoving van overtollig vocht ontlast worden: het zal nog wat moeten uitstoven. Vorige Volgende