Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Uitschrift] UITSCHRIFT, z.n., o., des uitschrifts, of van het uitschrift; meerv. uitschriften. Van uit en schrift. Bij Kil. en Halma evenveel, als afschrift, kopij. Vorige Volgende