[Uitroep]
UITROEP, z.n., m., des uitroeps, of van den uitroep; zonder meerv. Van uitroepen. Eene verheffing van stem tot het algemeen, om iets aan te kondigen, op te veilen, enz.: aanstonds werd dat heugelijke nieuws bij uitroep verbreid. Koopen in den wtroep. Kil. Zamenstell.: wtroepboeck, koopdagboeck. Kil.