[Uitmuntend]
UITMUNTEND, bijv. n. en bijw., uimuntender, uitmuntendst. Eigenlijk een deelw. van uitmunten. Als bijv. n. in voortreffelijkheid boven andere dingen verheven: het is een uitmuntend Jongeling. Als bijw., zeer wel: hij voldeed ons uitmuntend. Uitmuntender heeft niemand zich nog beijverd. Van hier uitmuntendheid.