Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 285]
| |
uitgelucht. Van uit en luchten. Eigenlijk, door middel van doorstraling van lucht zuiveren: een huis uitluchten. Oneigenlijk, wakker uitschelden: wat hebben zij elkanderen uitgelucht! |
|