[Uithongeren]
UITHONGEREN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik hongerde uit, heb uitgehongerd. Van uit en hongeren. Bedr., door honger kwellen, en tot het uiterste brengen: de stad wordt uitgehongerd. Onz., door honger tot het uiterste gebragt worden: moet het beest dan uithongeren?