Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Uitdenken] UITDENKEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik dacht uit, heb uitgedacht. Van uit en denken. Al denkende uitvinden, verzinnen: dat is vernuftig uitgedacht. Vorige Volgende