[Twintiger]
TWINTIGER, z.n., m., des twintigers, of van den twintiger; meerv. twintigers. Een medelid van eene vergadering van twintig personen: hij gaat haast af, als twintiger. Iemand, die twintig jaren oud is: voor eenen twintiger is hij vrij zwaarlijvig. Wijn, die voor twintig jaren, of reeds in 1720, geperst is: welke heerlijke twintiger! Een oorlogschip van twintig stukken: de twintiger klampte ons aan boord.