[Tusschenspelen]
TUSSCHENSPELEN, onz. w., gelijkvl. Ik speelde tusschen, heb tusschengespeeld; doch meest in de onbepaalde wijze gebruikelijk, en als z.n., o., van het tusschenspelen; zonder meerv. Van tusschen en spelen. Het spelen van muzijk, of iets anders, ergens tusschen: na het tusschenspelen van eene solo. Van hier tusschengespeel, enz.