[Turksch]
TURKSCH, bijv. n., al wat tot de Turken behoort, of betrekkelijk is: de Turksche maen durf zich beloven, de zon der kruisvlagge uit te doven. Vond. De Turksche keizer, het Turksche rijk, Turkscheboonen, Turksche erwten, Turksch fluweel, Turksch garen, Turksche honden, Turksche paarden, Turksche tapijten, Turksche weit, enz. Van turk.