Alle trouw verzaken. Trouwe houden. Zijne trouw te pande stellen, enz. Bij persoonsverbeelding is trouw een wezen uit de trouw gevormd: blanke Trouw! waar ziet gij henen? Bilderdijk. Van hier trouweloos, enz. Zamenstell.: trouwbed, trouwbelofte, trouwdag, trouwdicht, trouwgewaad, trouwkamer, trouwpenning, trouwring, trouwschat, trouwstuk, trouwverbond, trouwverbreker, trouwverbreking, enz. Huwelijkstrouw, mannentrouw, ondertrouw, enz.
Trouw, neders. troue, zweed. tro, hoogd. treue, angels. treova, Notk. triwa, Willer. truiwa, is verwant aan het oude trud, waarheid, eng. truth, en komt van trouwen.