ital. tromba, of sp. trompa, afstammende. Een bekend muzijkinstrument: op 't klinken der trompet. D. Deck. Thans liet de Graaf met de trompet afblaazen. Hooft. En Tritons schulp was bij trompet en trom te heesch, te schor. Vond. Een bijzonder register van een orgel: haal de trompet uit! De trompet steken is het voorgemelde muzijkinstrument in den mond steken, om daarop te blazen; ook voor trompetten: of men de trompet stack. Vond. De trompet slaan, zie slaan. Van hier trompetten, trompetter. Zamenstell.: trompetblazer, Kil., trompetbloem, trompetboom, trompetgras, trompetmaker, trompetslagh, Kil, trompetsteker, Kil., trompettengeschal, trompettenklank, trompetvogel, enz. Krijgstrompet, loftrompet, scheltrompet, schuiftrompet, triomftrompet, zeetrompet.