[Trechter]
TRECHTER, z.n., m., des trechters, of van den trechter; meerv. trechters. Verkleinw. trechtertje. Een werktuig, met behulp van 't welk men iets in eene naauwe opening giet: door een dubbelen trechter. Hooft. Door dien trechter. Vond. Zamenstell.: trechtergras, trechterspons, trechterwinde, trechterzwam, alle bij onze Natuurkenners onder deze namen welbekend. Bij Kil. luidt dit woord ook trachter en trefter. Bij Halma tregter. Het stamt af van het angels. traugh, door beteekenende.