[Trawant]
TRAWANT, z.n., m., des trawants, of van den trawant; meerv. trawanten. Lijfwacht: de Vorst was van trawanten omstuwd. Van hier trawantschap. Zamenstell.: lijftrawant.
Trawant, anders trauwant, luidt bij Kil. trouwant, en is bij hem zoo veel als trouwhand, welke beteekenis men ook aan trauwant zou kunnen geven, om dat trouwe bij Kil. ook trauwe luidt. Maar trawant is het hoogd. trabant, ital. trabante, boh. drabanti, zweed. drabant, en schijnt daarom met Adelung van draven, hoogd. traben, te moeten worden afgeleid, daar het eigenlijk eenen knecht kan hebben aangeduid, die zijnen heer alomme nadraafde, naliep, en verzelde.