Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Tranenvol] TRANENVOL, bijv. n., tranenvoller, tranenvolst. Van traan en vol. Met tranen bedekt, vol tranen: zij hief het tranenvolle gelaat angstig ten hemel. Vorige Volgende