[Totebel]
TOTEBEL, z.n., vr., der, of van de totebel; meerv. totebellen. Van toot en bel, dat hier, even als in vellen en bellen, de beteekenis oefent, van eene lap, die aan iemands lijf hangt te slingeren. Eigenlijk, eene lap met toten, tuiten, tuitige uiteinden. In het gebruik, een bekend vischnet: ik ga er met de totebel op los. Een slordig en haveloos vrouwspersoon: het is eene regte totebel van een vrouwmensch.