[Tornooispel]
TORNOOISPEL, z.n., o., des tornooispels, of van het tornooispel; meerv. tornooispelen. Van tornooijen en spel. Een renspel, waarin de oude ridders elkanderen de loef poogden af te steken: er werd ter eere van haar een groot tornooispel aangerigt. Voor tornooispel zeide men oul. enkel tornooi: want doe men den tornoij dede. Bijb. 1477.