vruchteloos. Onz. met losmaking van eenen naad onledig zijn: waar tornt gij nu aan? Overdragtelijk, is ergens aan tornen, zich daarmede inlaten, daaromtrent eenige poging doen: ik wil daaraan nog niet tornen. Van hier torn. Zamenstell.: tornmesje, tornwerk, enz.
Tornen, anders tarnen, ternen, schijnt verwant aan terren, bij Kil., hoogd. zerren.