[Toezuigen]
TOEZUIGEN, bedr. en onz. w., ongelijkvl. Ik zoog toe, heb en ben toegezogen. Van toe en zuigen. Bedr., zuigende digt maken: zij zoog de wonde toe. Onzijd., aanvangen met zuigen: laat het kind nu vrij toe zuigen. Voortzuigen: ik wenschte, dat het kind wat beter toezoog.