[Toeziener]
TOEZIENER, z.n., m., des toezieners, of van den toeziener; meerv. toezieners. Een aanschouwer over het algemeen: hij sprak de toezieners aan. Al wie iets met oplettende zorg gadeslaat: is er geen toeziener daarover aangesteld? Ik heb geene toezieners noodig. Van toezien.