[Toevoeren]
TOEVOEREN, bedr. w., gelijkvl. Ik voerde toe, heb toegevoerd. Van toe en voeren. Met vaartuig, of voertuig, aanbrengen: ik voer het u liever te water, dan te lande, toe. Bijzonderlijk, van krijgsvoorraad, en levensmiddelen: voert Zutfen dagh op dagh hem allen nootdruft toe. Vond. Onzijdiglijk wordt toevoeren, in plaats van toevoederen, gebruikt, voor aanvangen, of voortgaan, met voederen: voer maar toe. Van hier toevoer, toevoering, enz.