[Toetrommelen]
TOETROMMELEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik trommelde toe, heb toegetrommeld. Van toe en trommelen. Bedr., in de gemeene volkstaal, digt kloppen: ik heb hem de oogen toegetrommeld. Onz., aanvangen, of voortgaan, met trommelen: trommel maar toe!