[Toets]
TOETS, z.n., m., van den toets; meerv. toetsen. Beproeving van metalen: dat zilver kan den toets niet doorstaan. Louter gout blinkt heerlijk op den toets. Vond. Evenveel welke andere proef: ik schroom voor geenen toets van mijne kundigheden. Hij bezwijkt onder dien toets. Een klavier, of de klavieren van een orgel, piano, of klavecimbel, die met de vingers aangeraakt worden, dragen mede den naam van toetsen: een orgel met perlemoeren toetsen.
Toets, eng. touch, fr. touche, beteekent eigenlijk eene aanraking met den toetssteen, en komt van toetsen.