[Toespugen]
TOESPUGEN, toespuwen, bedr. en onz. w., ongelijkvl. Ik spoog toe, heb toegespogen. Van toe en spugen. Bedr., spugende toewerpen: hij spoog mij den wijn toe. Onz., aanvangen, of aanhouden, met spugen: spuug maar toe! Eene poging doen, om iets al spuwende te treffen: de pad spoog toe, maar zonder dat haar bijtend spog mij trof.