[Toespuiten]
TOESPUITEN, bedr. en onz. w., ongelijkvl. Ik spoot toe, heb toegespoten. Van toe en spuiten. Bedr., iemand iets al spuitende toevoeren: waarom spuit gij ons het water toe? Onz., beginnen te spuiten: spuit nu maar toe. Voortspuiten: men bleef steeds toespuiten. Sterk doorspuiten: spuit toch wat toe!