Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 128]
| |
meen, het zij tot hulpbetoon, of anderzins: toen hij viel, sprong alles toe, om hem op te beuren. Helpen: als hij in ongelegenheid raakt, moet ik weer toespringen. Aanvangen om te springen: spring maar toe. Aanhouden met springen: ik laat haar maar toespringen. Door eene springveer toegedrukt worden: daar is dat slot weer toegesprongen. |
|