[Toesnijden]
TOESNIJDEN, onz. w., ongelijkvl. Ik sneed toe, heb toegesneden. Van toe en snijden. Derwijze snijden, dat men treffe: hij snijdt waarlijk toe. Sterk doorsnijden: kunt gij niet beter toesnijden? Aanhouden met snijden: snijdt gij nog al toe?