[Toespelen]
TOESPELEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik speelde toe, heb toegespeeld. Van toe en spelen. Bedr., boven hetgeen gespeeld is, nog iets spelen: hij zal nog een lied toespelen. Onz., met eene speling van het vernuft ergens op doelen: er wordt daarop toegespeeld. Aanvangen met spelen: speel nu vrij toe. Voortspelen: hij speelt steeds onbekommerd toe. Van hier toespeling.