Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 127] [p. 127] [Toesnellen] TOESNELLEN, onz. w., gelijkvl. Ik snelde toe, ben toegesneld. Van toe en snellen. Snellijk aankomen, toeschieten: de ruiterij kwam ijlings toesnellen. Er snelt een Engel uit den hemel toe. Vorige Volgende